San Millán de la Cogolla –alleen kluizenaar en wonderdoener?

Wanneer je in Santiago de voormalige kloosterkerk van San Martín Pinario bezoekt, tref je daar een verguld en veelkleurig retabel aan. In de top van dit barokke altaar uit de achttiende eeuw zien we Martinus te paard zijn mantel delen met een bedelaar. Een verdieping lager staan aan beide zijden van het retabel eveneens op een paard zittende figuren. Zij zwaaien allebei triomfantelijk met hun zwaard: links Santiago Matamoros en rechts San Millán. Is het opmerkelijk om hen hier in elkaars gezelschap tegen te komen?

Voorbij Nájera kan men op de fietsroute van Sweerman vanuit Berceo een uitstapje maken naar de Monasterios de Suso en Yuso, de twee kloosters van San Millán de la Cogolla. In de Middeleeuwen kon men niet zomaar voorbijgaan aan de kloosters van deze in die tijd zeer belangrijke heilige van Spanje.

Zicht op San Millán de Yuso

Ze zijn intussen ook een plek van nationaal belang. Immers hier werden in 964 de eerste woorden in het Castiliaans en het Baskisch geschreven als aantekeningen bij een Latijns schrift. En later schreef hier Gonzalo de Berceo (1180-1264) o.a. zijn oden aan de maagd Maria (Milagros de Nuestra Senõra) en de Vida de San Millán. Boven de ingang van het klooster Yuso (= beneden) wordt San Millán ook afgebeeld als Matamoros (volgens een ander is het Santiago Matamoros!). Door de belangrijke rol van deze kloosters op de pelgrimsroute is het verwisselen van de twee heiligen wel te begrijpen. Opvallend is, dat San Millán hier – net als Santiago boven de ingang van San Martín Pinario – een gekarteld zwaard heeft. Ook in de kerk komen we San Millán in deze gedaante meerdere keren tegen.

San Millán Matamoros boven ingang

Een leven lang monnik

San Millán of Sint Aemilianus is rond 474 geboren in Vergegio, het huidige Berceo. Als jonge schaapherder trekt hij de bergen in, waar hij rond zijn twintigste in een droom een verschijning van een engel krijgt. Die stuurt hem naar Bilibio in de omgeving van Haro. Daar wordt hij door een zekere monnik Felix of San Felices ingewijd in geloofszaken. Als hij terugkeert in Berceo, gaat hij in een grot wonen, op de plek waar nu het klooster San Millán de Suso staat (‘Suso’ komt van het Latijnse ‘sursum’, dat ‘boven’ betekent). Daar trekt zijn leefstijl talrijke bezoekers.

Onder de indruk van zijn leefwijze wijdt bisschop Didymus van Tarazona San Millán tegen zijn zin tot priester en stelt hem aan tot pastoor van de parochie Santa Eulalia in Berceo. Zijn zorg voor de armen, die ten koste van materiële bezittingen van de kerk zou gaan, en de wonderen, die hem worden toegeschreven, maken collega’s uit de omgeving jaloers. Als deze hem bij de bisschop aanklagen, wordt San Millán ontslagen.

San Millán die kelk en boek ontvangt

Hij gaat terug naar zijn grot, om daar nog ruim veertig jaar een kluizenaarsleven te leiden. In grotten en een in de rots uitgehakte Visigotische kapel vormen zijn volgelingen, mannen en vrouwen, het eerste autochtone kloosterleven in Spanje. Op 12 november 574 sterft San Millán op 101-jarige leeftijd en wordt hij in zijn eigen grot begraven. Na zijn dood trekken zijn relikwieën onmiddellijk veel pelgrims.

Twee kloosters

Op het hoogtepunt van zijn verering in de elfde eeuw verhuizen de monniken met de relikwieën van hun San Millán naar het lager gelegen klooster, San Millán de Yuso. Daar bevinden deze zich nu in een elfde-eeuws reliekschrijn, dat in 1030 geschonken werd door Sancho Garcés III el Mayor, koning van Pamplona en Nájera. Aanvankelijk was dit schrijn versierd met uit ivoor gesneden taferelen uit het leven van de heilige en goud en edelstenen. Die laatste zijn bij de plundering door de soldaten van Napoleon in 1809 meegenomen.

Tegen het eind van de twaalfde eeuw plaatste men in Suso op de plaats, waar San Millán aanvankelijk begraven was, een donkergroene albasten sarcofaag. Omdat het grafopschrift vermeldt, dat hij de Regel van Benedictus aanhield, wordt San Millán door de Benedictijnen vereerd als de eerste Spaanse Benedictijnerheilige. Het Visigotisch kruis in het grafopschrift wordt ook wel het kruis van San Millán genoemd en is sinds 1980 het embleem van de Vereniging Vrienden van San Millán. Het klooster van Suso bleef trouw aan de traditie, de mozarabische afkomst, en bleef plaats bieden aan zowel mannen als vrouwen. Het klooster van Yuso werd gevormd naar de regels van Sint-Benedictus en werd een mannengemeenschap.

San Millán en discipelen

Wonderdoener

Over San Millán als monnik wordt verteld dat hij wonderen deed, zieken genas en mensen die door de duivel bezeten waren of die aan allerlei geestesziekten leden, daarvan bevrijdde. Hij vermenigvuldigde wijn voor zijn volgelingen en aan anderen deelde hij brood uit. Zo kreeg hij de reputatie van een door God begenadigd mens. Zijn roem in Spanje dankt hij voornamelijk aan de ‘Vita Sancti Emiliani’, omstreeks 635 in het latijn geschreven door bisschop San Braulio van Saragossa en later door Gonzalo de Berceo vertaald. Daarin vertelt San Braulio over San Millán o.a., dat hij zelfs na zijn dood doden tot leven kon wekken. Zoals in het volgende verhaal: Kort na het overlijden van San Millán gaat een echtpaar met hun ziek dochtertje op weg naar het graf van de heilige om genezing van het kind te vragen. Helaas sterft het kind onderweg. Toch leggen de hopeloos verdrietige ouders het lijkje bij het altaar en trekken zij zich terug om te bidden. Na een aantal uren gaan ze kijken en zien ze het meisje levend en wel spelen met de doeken die over het altaar hangen.

Zelfs het ontstaan van het Monasterio de Yuso wordt verbonden met een wonder door de heilige. Koning Gárcia Sanchéz III wilde de stoffelijke resten van San Millán naar het klooster van Santa María la Real in Nájera overbrengen. Dit tot groot ongenoegen van de monniken die hun patroonheilige, en daarmee een bron van inkomsten, zouden verliezen. Om ervoor te zorgen dat alles goed zou verlopen – een eerdere poging om de relikwieën van San Felices ook naar Nájera te brengen mislukte – hield Gárcia Sanchéz daarom persoonlijk toezicht op de overplaatsing op 29 mei 1053. De relikwieën van de heilige werden naar een door ossen getrokken kar gebracht en daarop gelegd. Toen de kar vanaf het klooster van Suso afdaalde en dicht bij de rivier kwam, weigerden de ossen opeens verder te gaan. Men kreeg ze op geen enkele manier meer vooruit. De koning en de rest van zijn gevolg begrepen uiteindelijk dat dit een wonder was: San Millán wilde niet verder gaan. Zo gaf hij aan dat hij begraven wilde blijven waar hij was.

San Millán Matamoros in kerk

Ook Matamoros

De ware gestalte van San Millán als arme monnik, kluizenaar en heilige is enigszins verduisterd. In de boven vermelde ‘Vita Sancti Emiliani’ vertelt Gonzalo de Berceo over de belofte, die Ramiro II van León had gedaan aan Santiago en de belofte van Fernán González aan San Millán. Beide beschermheren zouden in de slag bij Hacinas zijn verschenen. Deze gewelddadige slag in de strijd tussen de christenen en de moslims vond plaats op de rechteroever van de Pisuerga, ten noordoosten van Simancas, en duurde meerdere dagen. Een paar dagen voor de strijd, op 19 juli 939, had er, volgens zowel christelijke als Moorse teksten, een verduistering van de zon plaats. Dat riep bij de manschappen van beide legers zoveel angst op, dat zij een paar dagen lang niet durfden te vechten. Toen de strijd dan toch losbrak, verscheen na een tijdje San Millán, op een wit paard gezeten, aan Fernán González en joeg hij samen met Santiago de Moren op de vlucht. De legende over dit wonderbaarlijk feit heeft eraan bijgedragen dat de vechtlust van christenen tegen de moslims alleen maar toenam. Na deze slag wordt San Millán tot patroonheilige van de koningen van Castilië en Navarra, patroonheilige van Rioja én medepatroon van Spanje. Het is alleszins begrijpelijk dat we San Millán samen met zijn collega Santiago tegenkomen op het retabel in de kerk van San Martín Pinario in Santiago.

Naam en afbeeldingen

Millán, Aemilianus betekent zoveel als: (wed)ijver, mededinger. Millán de la Cogolla betekent ‘Aemilianus met het habijt’ (cucullus = monnikskap). Hij wordt afgebeeld als herder (op zijn fluit spelend) of kluizenaar of als priester in misgewaad of monnik in zwart habijt. Gekleed in misgewaden neemt hij van anderen een kelk en boek in ontvangst. Als monnik te paard is hij in gevecht met de Moren (Matamoros). Het meest opvallend attribuut daarbij is een zwaard en soms ook een vaandel. Zijn feestdag is 12 november.

(dit artikel van mijn hand is ook gepubliceerd in “Jacobsstaf” nr. 117 van maart 2018, een uitgave van het Nederlands Genootschap van Sint Jacob)

Reacties zijn gesloten.