Pelgrimstocht van een Mariabeeld – Virgen Peregrina in Sahagún
In vrijwel elke plaats langs de Camino de Santiago komt men wel een Mariabeeld tegen. Vaak wordt het ook nog Virgen del Camino genoemd. Een enkele keer heeft men haar naam zelfs tot plaatsnaam verheven. In Sahagún vereert men de Virgen Peregrina. Harry Keijsers gaat op onderzoek naar haar verleden.
Sinds het midden van de dertiende eeuw woont een klein groepje franciscanen in de buurt van Sahagún. Met hulp van koning Alfons X verwerven zij in 1257 op een heuvel even buiten de stad een geschikt terrein. Daar wordt in 1260 de eerste steen gelegd van hun in mudejarstijl opgetrokken kerk. Eeuwen later brengen zij er een speciale verering van Maria op gang, die van de Virgen Peregrina.
Staakmadonna
De Virgen Peregrina is een staakmadonna, zoals we die wat dichter bij huis kennen van het Mariabeeld in de Sint-Janskathedraal in Den Bosch. De Virgen Peregrina is 1.35 meter hoog en door de beroemde beeldhouwster Luisa Roldán (‘la Roldana’) uit hout gemaakt en gepolychromeerd. Het hoofd en de handen zijn gesneden, evenals het hele beeld van een naakt Jezuskind, dat op de linkerarm van Maria rust. De ogen van de Virgen zijn gemaakt van glas, het haar en de wimpers van natuurlijk haar. De rest van het beeld lijkt een soort kandelaar, die verdwijnt onder de erop aangebrachte kleding. Deze kleding bestaat uit een breed uitstaande rok en een aansluitend lijfje, waaroverheen een met gouddraad geborduurde fluwelen mantel. Maria is als pelgrim te herkennen aan de zwarte, met borduurwerk versierde pelerine (schoudercape) en aan het platte zilveren tasje, dat met een kettinkje aan haar taille is vastgemaakt. In de rechterhand heeft zij een zilveren pelgrimsstaf met daaraan een zilveren kalebas en bovenop een kruis. Het beeld is omhangen met kostbare juwelen: oorbellen, ringen en een halssnoer van parels. Op haar hoofd rust een Mariakroon. Op andere afbeeldingen wordt die soms vervangen door een breedgerande hoed met schelp.
Rijke handelaar
Binnen de franciscaanse wereld gaat het verhaal over de franciscaanse pater Francisco Salmerón, die in 1680 werd aangesteld als gardiaan van een seminarie voor de opleiding van missionarissen. Dat seminarie werd gevestigd in Sahagún in het toentertijd erg vervallen klooster uit de dertiende eeuw. Na een grondige restauratie werden in 1685 dit klooster en de kerk plechtig ingewijd.
Enkele jaren later verbleef pater Salmerón in het convent van San Diego in Sevilla, als visitator van de franciscaanse provincies in Cartagena en Andalusië. Daar ontmoette hij broeder Félipe, de secretaris van het seminarie van Léon. Deze had in het atelier van de bekende beeldhouwer Pedro Roldán gezien hoe diens dochter bezig was de laatste hand te leggen aan het hoofd van een mooi Mariabeeld met het kind aan haar boezem. Toen zij samen gingen kijken, was pater Salméron direct onder de indruk van dit beeld. Het liet hem niet meer los. In gedachten zag hij het beeld al staan op het altaar van de Sint-Franciscuskerk in Sahagún, waar Maria alle toekomstige missionarissen voor Spanje en de Nieuwe Wereld zou zegenen.
Toen hij bij een tweede bezoek aan het atelier de jonge beeldhouwster vroeg naar de prijs van het beeld, schrok hij van het hoge bedrag dat ze vroeg. Teleurgesteld en met gebogen hoofd ging hij terug naar het klooster. Onderweg kwam hij een oude vriend tegen, een rijke handelaar uit Sahagún. Na het horen van het verhaal togen ze samen naar het atelier om nog eens te kijken. Daarna namen ze afscheid. In de loop van de avond werd in het klooster een groot pakket bezorgd. Daarin, tot grote vreugde van de paters, het Mariabeeld: een geschenk van de rijke handelaar.
Pater Salmerón keert eind juni in het jaar daarop met zijn schat terug in Sahagún. Daar wordt op 2 juli, op het feest van het bezoek van Maria aan haar nicht Elisabeth, de Virgen Peregrina onder grote belangstelling plechtig de kerk binnengedragen en krijgt daar een vaste plaats. Vanaf dan wordt ieder jaar op 2 juli een processie gehouden ter ere van deze machtige beschermster en toevlucht van allen, in Sahagún vereerd als Peregrina. Het beeld werd zo populair dat de paters franciscanen later aan de achterzijde van het hoofdaltaar een nieuw retabel bouwden met daarin plaats voor het beeld. In de voor de Virgen Peregrina glorierijke jaren van de zeventiende en achttiende eeuw werden zijden gewaden, met goud en zilver geborduurd, geschonken door rijke dames die kwamen bidden voor het beeld. Vanwege deze grote devotie werd de Virgen Peregrina in 1758 uitgeroepen tot patrones van Sahagún.
Pelgrimerend bestaan
Met de Spaanse Onafhankelijkheidsoorlog aan het begin van de negentiende eeuw kwam de klad in de verering. De troepen van Napoleon ontheiligden de kerk en verjoegen de paters in 1810. Het beeld werd samen met andere religieuze overblijfselen naar de kapel van San Juan de Sahagún overgebracht en bleef daar tot 1814. Later zorgde het verval van de kapel van San Juan opnieuw voor een verhuizing van het beeld, nu naar de kerk van San Lorenzo. Vanaf 1988 kreeg het beeld een plek in het museum bij de benedictinessen van het Heilig Kruis. Totdat in 2012 de restauratie van de in mudajarstijl gebouwde kerk uit 1260 werd voltooid. Toen is op 2 juli de Virgen Peregrina na 325 jaar weer teruggekeerd op de plek waar zij in 1688 was binnengehaald. Je zou kunnen zeggen dat het beeld van de Virgen al die tijd in Sahagún een pelgrimerend bestaan heeft geleid.
Toch heeft de Virgen 325 jaar na haar tocht vanuit Sevilla Sahagún ook even verlaten. Ze is eind juni 2012 naar Medina de Rioseco gereisd om van daaruit het laatste stuk van haar eerste tocht vanuit Sevilla over te doen. Dat deel loopt tot Sahagún parallel met een deel van de route die vijftien jaar geleden als de Camino de Madrid in gebruik is genomen. In de plaatsen onderweg werd zij bij het vallen van de avond in de kerken door de parochianen verwelkomd, zoals pelgrims in de herbergen. Zo trok zij via Cuenca de Campos, Villalón, Fontihoyuelo en Santervás de Campo naar Sahagún. Met deze tocht hebben een aantal Spaanse genootschappen van Sint Jacobus de Peregrina duidelijk verbonden met de camino naar Santiago.
Verspreiding van de verering
De franciscanen hebben met de verspreiding van talloze gravures en prenten met de afbeelding van de Virgen Peregrina deze Mariaverering vanuit Sahagún naar hun overzeese missiegebieden gebracht, met name naar Mexico en de Filipijnen.
In Spanje is de verering van de Virgen Peregrina vanaf de achttiende eeuw hoofdzakelijk in Galicië tot bloei gekomen, vooral in veertien plaatsen in de provincie La Coruña en twaalf in de provincie Pontevedra. In de provincie León is Sahagún de enige cultusplaats gebleven.
Blijkbaar is de devotie in Sahagún grotendeels aan de pelgrims naar Santiago voorbijgegaan. Zo maakt Clemens Sweerman in de gids van de St. Jacobs fietsroute van 2013 bij Sahagún enkel melding van het bestaan van ‘een hooggelegen Peregrina’, waarmee hij doelt op het kerkgebouw. Wie bij het verlaten van de stad bij de brug over de Cea echter goed om zich heen kijkt, zal het niet ontgaan dat tegen de zuil onder het kruisbeeld de beeltenis van de Virgen Peregrina staat.
(dit artikel van mijn hand is ook gepubliceerd in “Jacobsstaf” nr. 125 van maart 2020, een uitgave van het Nederlands Genootschap van Sint Jacob)