Al tweeduizend jaar is Maria Magdalena een van de meest besproken vrouwen ter wereld. In deze periode heeft men uiteenlopende beelden van haar geschetst, nu eens werd ze verguisd of weggezet als hoer en dan weer vereerd als heilige. We zullen nooit exact te weten komen wie ze echt was
In de bijbel
In het Nieuwe Testament wordt Maria Magdalena een twaalftal keer bij naam genoemd. Haar achternaam verwijst naar de stad Magdala (tegenwoordig Mejdal) aan het Meer van Galilea. In de evangelies wordt over haar enkel meegedeeld, dat zij door Jezus bevrijd was van ‘zeven duivelse geesten’ (Luc. 8,2), dat ze behoorde tot de vrouwen die hem in Galilea altijd volgden (Mar. 15,41, Mat. 27,55) en dat zij ‘uit eigen middelen voor hem en z’n volgelingen zorgden’ (Luc. 8,3). Zij staat bij het kruis met enkele andere vrouwen, die vanuit Galilea met Jezus zijn meegereisd. Ook is zij bij de kruisafname en de begrafenis.
Na de sabbat gaat zij met enkele vrouwen terug om het lichaam van Jezus te balsemen. Bij het lege graf heeft zij (Joh. 20,15-17) als eerste een ontmoeting met Jezus, die haar te kennen geeft: ‘Noli me tangere’ (Houd me niet vast). Zij is daarmee de eerste vrouw, die de apostelen de blijde boodschap van de verrijzenis van Jezus brengt.
In de eerste eeuwen
Vanuit het boek Handelingen en de apostolische brieven komt naar voren, dat de jonge kerk in navolging van Jezus bij het voorgaan of leiden van een gemeenschap geen onderscheid tussen man en vrouw maakte. Gaandeweg echter viel men onder invloed van de joodse en romeinse samenleving terug op een mannelijke overheersing. Een aantal evangelies raakte daardoor buiten de codex en evenals de rol van Maria Magdalena in vergetelheid.
Hoewel de meeste kerkvaders uit de derde tot vijfde eeuw Maria Magdalena vooral zagen als ‘apostel der apostelen’, wordt zij in deze eeuwen steeds meer beschouwd als een gevallen of zondige vrouw. Deze opvatting werd ingegeven door de bijbelpassage over ‘de zeven duivelse geesten’. De kerkvader Augustinus (354–430) beschouwde een aantal vrouwen in de evangelies alle als Maria Magdalena: Maria van Bethanië (Joh. 11,1-2); de vrouw met bloedingen (Mar. 5,25-34); de overspelige vrouw (Joh. 8,1-11) en de vrouw van de voetenzalving (Luc. 7,36-50). Paus Gregorius de Grote gaf in 591 deze zienswijze op Maria Magdalena een officiële kerkelijke zegen en heeft daarmee grotendeels de christelijke legende van Maria Magdalena bepaald. Dat later in de vieringen op haar feestdag (22 juli) het evangelie over de overspelige vrouw werd voorgelezen, versterkte nog meer het beeld van verleidelijke vrouw of prostituee, die tot inkeer is gekomen.
In de oosterse kerk
De oosterse kerk heeft steeds de uitleg van kerkvader Origines (185-251) gevolgd. Daar wordt Maria Magdalena vereerd als de Heilige Mirredraagster en als ‘gelijk aan de apostelen’ beschouwd. Zij is nooit geassocieerd met de onbekende zondares. Volgens overlevering is Maria Magdalena (samen met de maagd Maria en Johannes, die onder het kruis stond) naar Efese in Turkije gegaan, heeft daar gewoond en is er gestorven en begraven. Later (in 899) zijn haar relieken door keizer Leo VI overgebracht naar Constantinopel, maar is Efese als bedevaartplaats gebleven.
Een boetvaardige zondares
In de tiende eeuw ontstaat in Italië de legende over een boetvaardig leven van Maria Magdalena, analoog aan verhalen rond Maria van Egypte (+ 421). Deze woonde in Alexandrië, leidde een zondig leven, kreeg berouw, bracht 47 jaar als boetelinge in de Syrische woestijn door en werd door engelen ten hemel opgenomen. Deze legende en andere aan Maria Magdalena toegedichte verhalen worden verzameld in de zogenaamde ‘Vita Apostolica’, waarin gelovigen wordt voorgehouden, dat zij zich moeten spiegelen aan de hoge morele normen van het evangelie. Tezamen met verschillende gelegenheidspreken van rondtrekkende charismatische lekenpredikanten en de ‘Vita Eremetica beatae Mariae Magdalenae’ (uit de negende eeuw) worden deze legenden tot één groot verhaal gemaakt. Het meest bekend is de weergave hiervan in de ‘Legenda Aurea’ door Jacobus de Voragine (circa 1226-1298). Kort samengevat komt het er in die verhalen op neer dat Maria Magdalena en de andere Maria’s na Jezus’ hemelvaart als vluchtelingen voor de ongelovigen of joden in een bootje zonder zeilen naar Zuid-Franrijk varen. Daar gaan zij aan land bij een dorpje nabij Marseille, vandaag de pittoreske badplaats Les Saintes-Maries-de-la-Mer. Jarenlang preekt Maria Magdalena er, verricht zij vele wonderen en bekeert zij een heleboel mensen. Uiteindelijk trekt zij zich terug in een grot in de eenzame wildernis van La Sainte Baume in de Provence om daar boete te doen. Ze hoeft niet te eten want elke dag ontvangt zij op een wonderbaarlijke manier de hostie. Daarvoor wordt zij dagelijks door engelen naar de hemel gedragen. Na haar dood wordt zij in de abdij van Saint Maximin begraven. Aan haar worden ontelbare wonderen toegeschreven.
Onduidelijkheid over haar relieken
In de elfde eeuw, een tijdperk van opkomende pelgrimages en kruistochten en het verwerven van relieken daarvoor, gaat rond Vézelay het gerucht dat de relieken van Maria Magdalena naar Vézelay zijn overgebracht. Waar deze eigenlijk vandaan komen is nooit duidelijk geworden. Ook niet of die werkelijk aanwezig waren in Vézelay. Het enige dat daarover werd gezegd, is: ‘Alles is mogelijk bij God, die doet wat Hem behaagt’. Uiteindelijk worden ze in 1265 op last van paus Clemens IV onderzocht en echt bevonden.
Echter niet veel later (in 1279) wordt in La Sainte Baume het graf van Maria Magdalena met haar gebeente, compleet met weelderig vrouwelijk haar, ontdekt. De grot met haar relikwieën werd in 1295 erkend door paus Bonifatius VIII, waarna de verering van Maria Magdalena als boetvaardige zondares zich snel over heel Europa verspreidde en steeds meer kerken aan haar werden toegewijd. La Sainte Baume werd als bedevaartplek belangrijker dan Vézelay.
Populariteit als een heilige
Maria Magdalena heeft haar populariteit in deze periode vooral te danken aan het feit dat zij na een zondig en losbandig leven tot inkeer was gekomen en daardoor verlost werd van haar zonden. Dit kerkpolitieke concept van Maria Magdalena als ‘prostituee, die zich bekeert’ werd in de middeleeuwen geboren. Door te beklemtonen dat zelfs na een zondig leven verlossing mogelijk was kon de kerk makkelijk zieltjes winnen. In die ontwikkeling komt ook als tegenhanger een cultus rond de heilige Maagd Maria op. Zij was seksloos en werd daardoor tot beeld van de ideale vrouw binnen de kerk. Dit concept van de vrouw als maagd of hoer heeft een niet te onderschatten invloed gehad op het eenzijdige beeld van de vrouw binnen de kerk.
Kentering
Door exegetische kritiek en de opkomende Reformatie in het westen in de vijftiende eeuw begint het beeld van Maria Magdalena als verleidelijke vrouw te veranderen en komt iets van haar bijbelse proporties terug. Een echte doorbraak komt er pas in de loop van de twintigste eeuw. De katholieke kerk pleit vanaf 1910 voor gedegen bestudering en lezing van de bijbel. Daarnaast schuift de opkomende feministische beweging Maria Magdalena naar voren als slachtoffer van een door mannen geleide kerk. Bewijzen dat het vrouwbeeld in de jonge kerk anders was, worden gevonden in het evangelie van Maria Magdalena. Het is een onderdeel van de in 1945 in Egypte bij Nag Hammadi door een boer in een kruik gevonden en na de Tweede Wereldoorlog bekend geraakte 52 teksten van na het jaar 100. Daarin wordt zij als gelijke onder de apostelen gesteld en soms als de meest begaafde leerling van Jezus beschreven. Zij begrijpt de woorden van Jezus sneller en beter dan de anderen en heeft daarmee diepe kennis omtrent het antwoord op onze eeuwige levensvragen. Tot die kennis is zij onder andere gekomen door de zeven inwijdingen van een inwijdingsweg, onder leiding van Jezus, te ondergaan. Daarin had zij geleerd steeds een stuk van haar ego onder ogen te zien en om te zetten in een positieve kracht. Elke stap op die weg werd het ‘uitdrijven van een duivel’ genoemd. In de kerktraditie is vanaf de derde eeuw na Christus deze oude inwijdingstraditie, met alle boeken die daarbij hoorden, met man en macht uitgeroeid.
Erkenning en rehabilitatie
Vanaf 1969 erkent de rooms-katholieke kerk Maria Magdalena als prominente volgelinge van Jezus. Vanaf dan wordt op haar feestdag het verhaal uit het evangelie van Johannes over de ontdekking van het lege graf gelezen. Enkele jaren later worden de toegevoegde aanduidingen ‘penitens’ (boetvaardige) en ‘magna peccatrix’ (grote zondares) geschrapt. Paus Franciscus vraagt via haar aandacht voor de rol van vrouwen in het geloof en noemt haar ‘apostel van de hoop’. Daarmee is een eeuwenlange misvatting met betrekking tot de visie op en rol van de vrouw binnen de kerk in de wortel ontkracht.
Of Maria en Jezus een seksuele relatie met elkaar onderhielden, zoals sommigen (o.a. Dan Brown in zijn ‘The Da Vinci Code’ of het ‘I don’t know how to love him’ uit de musical Jesus Christ Superstar) veronderstellen, wordt in brede kring betwijfeld.
Patrones
Maria Magdalena is patrones van diverse Franse steden, van boetelingen, drogisten (zalfpot), hoveniers (tuinman), kuipers, kappers, parfumfabrikanten, prostituees, loodgieters, zalfhandelaars en vele andere beroepen.
Haar attributen zijn vaak een zalfpot, doornenkroon (haar rol bij kruisafname) gesel (boete), doodshoofd (vanitas, ijdelheid), kruisbeeld, boek of schriftrol (haar missionering).
Zij komt voor in bijbelse scenes zoals over de ontmoeting met Christus als tuinier en de zalving van zijn voeten. Verder als verleidelijke vrouw of prostituee, in dierenhuid of halfnaakt of met het hele lichaam bedekkende haar of met volle lichaamsbeharing (naar Maria van Egypte).
Zij wordt aangeroepen tegen insectenplagen en ook tegen pest, wratten, zweren (in het Brabantse Esdonk door in een kapelletje bij een liggende Christusfiguur spijkers te offeren).
(dit artikel van mijn hand is ook gepubliceerd in “Jacobsstaf” nr. 129 van maart 2021, een uitgave van het Nederlands Genootschap van Sint Jacob)