Delen

Vorige week maandagmorgen fietste ik na een paar weken vakantie Deurne weer binnen. Mijn oog viel op de etalages in de uitgestorven Stationsstraat. De een na de ander gaf in felle kleuren de opruimingskorting aan: 30% – 50% – 70% en zelfs de helft van de helft! We hebben in onze samenleving zo’n overvloed aan kleding en andere spullen, dat het voor een schijntje wordt weggedaan.

In een opwelling vroeg ik me toen af: Wat zal er op onze Willibrordus-kerk staan? Wat heeft die te bieden? Ik kon er niets op vinden, alleen de haan parmantig boven op het kruis! Alle deuren waren dicht en er was geen teken van leven te bespeuren. ‘Zou er nog wel wat te krijgen zijn?’, zo vroeg ik me af. Soms denk ik namelijk wel eens: ‘Wat heeft die kerk nog te bieden in deze tijd? De klandizie of beter gezegd: het kerkbezoek is teruggelopen tot een minimale 5 of 10 %.’

Maar … een kerkgebouw mag je niet vergelijken met een winkel. Dat is van een hele andere orde. Het is geen handelshuis. Er wordt niets verkocht. Je gaat er niet heen om iets (al of niet met korting) te hálen. Naar een kerkgebouw ga je allereerst om er iets te brengen: Dankbaarheid, geluk, overvloed, liefde. Allemaal zaken die je kunt delen met anderen en die anderen met jou kunnen delen. Die jou en anderen rijk en gelukkig kunnen maken.

In beide lezingen van zojuist wordt ook iets gebracht: Gerstebroden. Brood is voor veel mensen –toen en ook nu nog – naast water levensnoodzakelijk. Het ‘dagelijks brood’ is al het voedsel dat een mens nodig heeft om ‘vandaag’ te leven.

Terwijl er in de eerste lezing twintig gerstebroden en wat vers koren zijn voor honderd man, heeft het evangelie het over heel wat minder: slechts vijf broden en twee vissen. Maar in het evangelie gaat om heel wat meer mensen: het aantal mannen bedroeg ongeveer vijfduizend! In beide verhalen blijft er na het delen over. In het evangelie zelfs twaalf manden vol met broodbrokken. Gewoonlijk spreken we bij dit verhaal over ‘de wonderbare broodvermenigvuldiging’. Maar merkwaardig genoeg komt het woord ‘vermenigvuldigen’ in het hele verhaal niet voor. Als het ergens over gaat in deze tekst, dan is dat wel ‘délen’!

Als je bij dit delen al van wonder zou willen spreken, dan zit dat in wat er gedaan wordt. Wonderen zijn tekenen van Gods nabijheid en verbinden God en de mens met elkaar. Maar wonderen zijn niet – zoals vaak aangegeven – iets van Gods kant alleen. Ook de mens moet een een gebaar maken. Dat laten de verhalen van zojuist allebei duidelijk zien. Zij zetten de dienaar en de leerlingen in de rol van ‘ongelovige’, die allerlei praktische problemen zien, waardoor de opdracht om te delen niet lijkt te kunnen. Zij moeten juist in actie komen. Het brood moet uitgedeeld worden. God kan alleen sámen met mensen wonderen doen.

Johannes doet met zijn verhaal nog iets anders: Hij zet Jezus duidelijk in de lijn van het Oude Testament. Dat doet hij met de zin: ‘Het was kort voor Pasen, het feest van de Joden’. Op die dag herdenken zij de doortocht door de woestijn. Het volk werd daarin door God zelf gevoed met manna, dat iedere dag uit de hemel viel. Zo kon het iedere dag het vertrouwen op God oefenen en ervaren dat hij zorgt dat er voldoende is.

Het verhaal brengt ons ook bij het Laatste Avondmaal. Brood verwijst hier immers ook naar Jezus zelf, die zegt: “Ík bén het bróód des lévens!” Waar brood onontbeerlijk is voor dagelijks leven, is Jezus van beslissende betekenis voor ‘eeuwig leven’. Jezus’ woorden, zijn leven, zijn voorbeeld, ze zijn voedsel voor onze ziel, krachtbron voor ons leven. En ze nodigen ons uit te worden tot zijn volgelingen, tot zijn beeld en gelijkenis, tot instrumenten van zijn liefde.

Als we dadelijk te communie gaan, dan halen we hier vooraan geen hostie (zo lijkt het wel), maar dan nemen we deel aan het lichaam van Christus. Dan drukken we uit, dat we zijn lichaam zijn, dan delen we onze hoop, ons geloof en onze liefde met elkaar. Dan delen we wat we hebben en zijn. Zo is het brood dat Jezus wil zijn, bedoeld als een uitnodiging tot samen delen. Zo wordt een mens brood voor haar medemens. Dan ontstaat er aandacht voor elkaar, raken we op elkaar betrokken. Dan ontstaat er langzaamaan onderlinge solidariteit. Dan wordt iemand, die afwezig is, gemist. Dan nemen mensen elkaar bij de hand, kijken we waar we elkaar kunnen helpen. Dan wordt samen eten samen leven.

Goederen zijn er genoeg in de wereld waarin wij leven. Ze zijn overal te koop en liggen als het ware op elke straathoek voor het oprapen. Die goederen verzamelen of ons ermee verrijken, is niet het voornaamste. Waar het om gaat, is dat wij de wil, de mentaliteit, de van God geërfde liefde omzetten in een manier van leven naar zijn aard. Dan gaat het niet om vermenigvuldigen, maar staat juist het delen met elkaar centraal.

Dat hoeft niet met zoveel woorden op ons kerkgebouw te staan, maar andere mensen mogen het wel weten. Wij zelf zijn daarvoor de enige etalage en kunnen dat laten, zien, voelen en hen uitnodigen. Lokmiddelen en kortingen zijn daarbij niet nodig! Enkel een gastvrije, open deur!

Preek bij 2 Kon 4,42-44 en Joh 6,1-15 op 28 en 29 juli 2012

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Time limit is exhausted. Please reload CAPTCHA.