Wat een mooi en bijzonder verhaal hoorden we zojuist. Het speelt na de dood en de verrijzenis van Jezus. Het lijkt erop dat zijn leerlingen het oude vak van visser weer willen opnemen. Met zijn zevenen proberen ze de hele nacht iets te vangen. Tevergeefs.
Als het ochtend wordt, op de grens van donker en licht, staat er op de oever opeens een man, die hen tóch vraagt of zij iets te eten hebben. En dan blijkt in deze man de beste visser aan wal te staan. Hij heeft een goeie suggestie: ‘Bekijk het eens van de andere kant.’ “Gooi het eens over een andere boeg!” zegt hij.
Dan hebben ze succes en komen ze met een net vol vissen aan wal. Daar zien ze dat Jezus al een vuurtje aan heeft met vis erop. Toch vraagt hij óók vis van hen en ze geven die. Mij doet dit denken aan dat andere verhaal over Jezus, waarin hij meer dan vijfduizend mensen te eten geeft. Daar vraagt hij ook eerst aan de apostelen of zij wat hebben. Niet meer dan twee broden en vijf vissen, is daar hun antwoord. En we weten wat er op volgt. Er blijft zelfs over!
Bij Jezus krijg je blijkbaar nooit iets voor niks. Je moet er zelf ook altijd iets voor doen, er iets van jezelf in leggen. Vijf broden en twee vissen of een deel van je vangst. Als dan de eerste stap gezet is, neemt Jezus het over. Dan nodigt híj hen uit om te komen eten. Na deze vispartij lijkt het wel een eucharistie op het strand. Jezus deelt brood en geeft ook van de vis. Ook hier is er dan weer genoeg voor iedereen.
Wat mij ook opvalt in dit verhaal: Steeds wordt er gezegd, dat ze niet weten dat het Jezus is. Blijkbaar is Jezus ook aanwezig, als we hem niet direct herkennen. Hij deelt het brood en waar mensen dat doen, is hij er bij, is hij in hun midden. Zoals bij de Emmaüsgangers, die Jezus vragen om bij hén te blijven, op het moment dat híj verder wil gaan. Pas als hij het brood neemt en breekt, – dat is zijn handelsmerk – herkennen zij hem. “Waar 2 of 3 in mijn naam bijeen zijn, ben ik in hun midden.”
Dat navolgen van Jezus kan niet beperkt blijven tot eten en drinken alleen. Bij navolgen gaat het ook om het in praktijk brengen van vriendschap en liefde. Bij de voorbereiding moest ik denken aan mijn eerste preek, vijftien jaar geleden op 6 juni 1998. Daarin heb ik o.a. gezegd:
“Ik vind het van belang om naast en bij mensen te gaan staan. In de spanning die zich voordoet tussen wat formeel hoort en wat in deze situatie wenselijk is, zal ik mij vooral laten leiden door wat er aan goeds en fijns aanwezig is. Ik heb daarbij niet de pretentie iets heel nieuws te brengen. Ook besef ik heel goed dat wat ik anderen te bieden heb, niet ligt in mijn intelligentie, mijn deskundigheid, macht, invloed of connecties, maar in mijn menselijke betrokkenheid, waarin de liefde van God zich zichtbaar kan maken.
Die liefde kunnen we vinden in de manier waarop wij omgaan met elkaar, in de manier waarop we naar elkaar kijken. Daarin komt onze instelling, onze geest tot uiting. Als die niet goed is, kan die verdoven en doden, maar als die wel goed is, kan die opwekken en leven geven.”
In die eerste preek vertelde ik een verhaaltje over een klooster, dat ooit vol jonge monniken had gezeten. Met nog slechts een handvol oude paters was het er nu heel stil geworden. De abt ging te rade bij een wijze goeroe, die hem vertelde, dat één van zijn monniken de vermomde Messias zou zijn. Op de terugweg vroeg de abt zich af, wie dat dan zou kunnen zijn: Broeder kok? Broeder econoom? Broeder portier? Terug in het klooster vertelde hij wat de goeroe had gezegd. De monniken bekeken elkaar vol ongeloof. De Messias, hier? Dat was toch onmogelijk! Maar hij had zich vermomd. Dus toch misschien? Vanaf dat ogenblik gingen de monniken elkaar met andere ogen zien. Want je wist maar nooit. Ze behandelden elkaar meer en meer met achting en waardigheid. Het resultaat was dat het klooster gezelliger en vriendelijker werd én dat het zelfs weer een grote aantrekkingskracht uitstraalde. En de kloosterkerk raakte weer vol van gezang.
Dit verhaal gaat ook in onze dagen nog op. Je ziet het gebeuren in onze parochie, waar mensen anderen bezoeken; mensen het opnemen voor vreemdelingen; mensen anderen, die te weinig eten hebben, voedsel geven; mensen anderen met schulden proberen bij te staan; mensen hun naaste vertrouwen, liefde en aandacht schenken; mensen aan hun naaste een luisterend oor bieden, een hand op de schouder. Door zo te doen, kun je ontvangen, samen lief en leed delen en meer mens worden. Is dat niet ook de intentie van Matteüs 25? “Ik was ziek, naakt, hongerig, was vreemdeling …en jij hebt mij bezocht.”
Preek bij Joh. 21,1-19 tijdens mijn afscheidsvieringen op 13 en 14 april 2013