Verblijven in de marge – Over niet-christelijke pelgrimages
De lezingenreeks van de werkgroep Geschiedenis en Cultuur besteedde dit voorjaar (2020) aandacht aan niet-christelijke pelgrimages. In dit artikel loop ik als het ware langs deze lezingen (de vijfde is uitgesteld vanwege covid-19), schets ik kort iets van de inhoud en ga ik in op de vraag naar verschillen en overeenkomsten met de christelijke traditie.
Een zoektocht
Om de tijd tussen geboorte en dood aan te geven gebruiken we het beeld van de levensweg. Die is weer in fasen te onderscheiden, van jong naar oud met daarin een innerlijke ontwikkeling. Centraal daarin speelt steeds de zoektocht naar de zin van dit alles. Op ontelbare plaatsen en tijden verdiepen mensen zich daarin. Een aantal unieke mensen (Jezus, Boeddha, Mohammed en anderen) hebben antwoorden gevonden op deze vraag naar de zin van het leven. Zij zijn een voorbeeld geworden om na te volgen. Een ideale weg daarvoor is het pelgrimeren.
Vier edele waarheden van Boeddha
Maarten Olthof stelt in zijn lezing onder de titel ‘Was Boeddha de uitvinder van de pelgrimstocht?’ dat Boeddha in ieder geval zijn volgelingen heeft opgeroepen om een pelgrimstocht te maken naar de vier plaatsen, die zijn levensfasen aangeven. Op alle stoepa’s zie je op de toren vier ogen, die verwijzen naar vier plaatsen waar de Boeddha is geweest. Deze plaatsen zijn: Lumbini (Nepal), de plaats waar hij als Siddhartha Gautama geboren werd uit de zij van Maya en direct kon lopen; Bodhgaya (India), waar hij onder een boom verlichting bereikte en een Boeddha (= ontwaakte) werd; Sarnath (India, nabij Varanasi), waar hij zijn inzichten voor het eerst met anderen deelde; Kushinagara (India), waar hij in 483 voor Christus op tachtigjarige leeftijd ontsliep.
Voor de pelgrim is tijd nodig om tot beter begrip te komen. Door naar die vier plaatsen te trekken, er te lopen, rituelen te voltrekken is men dicht bij de Boeddha en ontdekt men wat er met zichzelf gebeurt. Men leert besef te krijgen van wie men zelf is en alles met elkaar te verbinden.
Volgens de leer van Boeddha zijn er vier edele waarheden, die al reizende helder worden: – dat het leven niet zo makkelijk is, – dat wij het onszelf onnodig moeilijk maken (door hebzucht, haat, onwetendheid), – dat we lijden verminderen door die neigingen op te geven én – dat het achtvoudige pad (o.a. wijsheid, discipline en concentratie) daarbij een hulpmiddel is. Het boeddhisme verspreidde zich over heel Azië, waaronder Japan. Miljoenen mensen hebben gedurende 18 eeuwen deze tocht gelopen totdat rond 1300 het boeddhisme door verbreiding van de islam in India verdwijnt.
De dans van de pelgrims
Hoe die pelgrimages binnen het boeddhisme in Japan er in onze tijd uitzien is door Ineke Albers verkend. Zij spreekt over ‘de dans van de pelgrims’. Japanse pelgrimages zijn cirkelvormig, kennen onderweg vaak tientallen heiligdommen en eindigen bij het heiligdom waar de tocht begon. Zo’n cirkel kan honderden tot soms enkele tientallen kilometers lang zijn. Een heiligdom kan zelfs tot meerdere cirkels behoren. Het patroon van al die overlappende cirkels brengt de inleider tot het idee van een choreografie voor een dans.
In het Japanse boeddhisme zijn hemel en aarde één en dezelfde werkelijkheid. Het kent geen scheiding tussen hemel en aarde, materie en geest, lichaam en ziel. De heiligdommen en het omringende landschap worden beschouwd als een mandala, waarin alle goden een eigen plek hebben. Het landschap is de woonplaats van de boeddha’s en de kami. Dit zijn de geesten, goden, voorouders of natuurlijke krachten die aanbeden worden en zich tonen aan de mensen via een medium, meestal een natuurlijk element als de wind, rotsen, bomen. Ruimtelijk dien je de mandala voor te stellen als een piramide.
Een tocht in vier etappes
Eén van de bekendste pelgrimages is die op het eiland Shikoku. Deze is 1200 km lang en bevat 88 staties, die te doen zijn in vier etappes. Deze staan voor: ontwaken, ascetische oefening, verlichting en nirwana. Na het achtentachtigste heiligdom komt men weer bij het eerste heiligdom en is de cirkel rond. Dat doet beseffen dat de verlichting er eigenlijk al was. Deze overtuiging vindt men ook terug in veel Japanse verhalen zoals dat van de steenhouwer. Ontevreden over zijn moeizame werk wenst hij achtereenvolgens dat hij een keizer, de zon, wolken, de rots, een steenhouwer wordt. Een geest helpt hem steeds te veranderen. Tot hij weer wordt zoals hij oorspronkelijk was. Hoewel hij weinig verdient, voelt hij zich nu wel gelukkig in zijn situatie.
Een persoonlijke pelgrimstocht
In tegenstelling tot de andere inleiders presenteert Kader Abdolah een persoonlijk verhaal. Hij vertelt, dat pelgrimstochten hem hebben gevormd en zijn boeken en verhalen beïnvloed. Het leven van de islamiet is doordrenkt met pelgrimages naar Mekka of naar graven van heiligen. Hij refereert aan de -vergeefse – inspanningen van de familie om zijn doofstomme vader met een verstandelijke beperking tot genezing te brengen. Zijn eigen pelgrimstocht is er een vanuit de hoge bergen in Iran naar een gebied onder de zee in de lage landen. Volgens Abdolah dient een pelgrimstocht ertoe om naar huis te gaan nadat men even op het eindpunt is geweest. De mens is in wezen op zoek naar een thuisgevoel, een plek waar hij zichzelf kan zijn. Mensen gaan op zoek, komen terug en worden één met de tocht.
Abdolah wist waarom hij als lid van het verzet tegen het bewind van de sjah en later de ayatollah weg wilde uit Iran, maar wist nog niet waar hij zijn ‘thuis’ zou vinden. In elk boek dat hij schreef wilde hij naar huis toe gaan. Hoewel hij fysiek nooit in Mekka is geweest, was hij daar wel in al zijn boeken. “Uiteindelijk,” zo zegt hij, “maakte ik een bedevaart naar de Nederlandse taal.” Daarin heeft hij zijn thuis gevonden. Hier ontdekte hij veel overeenkomsten tussen Sjiieten (zijn vroegere thuis) en protestanten, o.a. in het gebruik van het woord (en het vermijden van beelden), heilige teksten dus en veel eten. Als natuurkundige weet hij dat we van sterrenstoffen gemaakt zijn en leven op een aarde die zelf een blauwe ster is. Dat besef is bij hem sterk teruggekomen door het lezen van ‘Jonge sla’, een gedicht van Rutger Kopland: “Alles kan ik verdragen … maar jonge sla in september, net geplant, slap nog in vochtige bedjes, nee.”. Dat besef heeft hem thuisgebracht.
Naar de plaats van de dood
William Arfman spitst zijn inleiding toe op Mitla, een plaatsje in Oaxaca de Juárez in Mexico. De naam betekent ‘plaats van de dood’. Op een berg, die oorspronkelijk een piramide was (van zachte steen, die nu is geërodeerd), staat een eeuwenoud kapelletje, een gebouw met drie kruisen, de Calvarie. In dat kapelletje ben je dichter bij de hemel, vagevuur of onderwereld, de plek waar de doden, de voorouders zijn. Sinds pre-koloniale tijden komen pelgrims – vanaf midden vorige eeuw in weerwil van archeologisch geïnteresseerde toeristen – naar deze kapel. Ze gaan er op de vloer liggen om zo contact met de doden te hebben. Ze laten er offers achter voor hun eigen dierbare overledenen. Die offers kunnen zijn: kaarsen, groenten, fruit, broden, cacaobonen enz. De bedoeling van die offers is om iets te krijgen van je ouders of grootouders, bijvoorbeeld een goede verkoopdag op de markt, beterschap bij ziekte of een goede partner voor een zoon. De cacaobonen waren ooit betaalmiddel, waarbij stukjes ervan wisselgeld vormden. Het gaat om het ‘do ut des’ (geven opdat je gegeven wordt). Je gaat dus naar Mitla en geeft iets aan opa en die geeft jou er iets voor terug. Vervolgens kunnen de overledenen deze offers gebruiken in hun bestaan na de dood. Zij moeten namelijk een weg afleggen om uiteindelijk aan te komen. Zij worden door de offers van de pelgrims als het ware van Mitla weggeleid om terug te keren in het eigen dorp. Het gaat de pelgrims dus niet om hún weg! De echte ‘camino’ wordt pas na de dood bewandeld.
Verblijven in de marge
Uit de inleiding op de vijfde lezing citeer ik André Droogers: “Pelgrimeren is verblijven in de marge. Wie pelgrimeert leeft tijdelijk buiten de normale kaders. Wat afwijkt van normaal krijgt kans, wat vanzelfsprekend is verliest even ruimte.”
Deze opmerking doet mij denken aan mijn verbazing over de vredige wereld, waarin ik mijzelf ervaren heb op mijn eerste pelgrimstocht naar Santiago. Ook aan de wijze waarop mensen naar je reageren bij het zien van de schelp. Je bent voor hen wel in de wereld, maar ook weer apart.
De boeddhistische pelgrim gaat zijn pelgrimstocht gekleed in witte kleren. Wit staat voor de dood. In die gedaante is de pelgrim in de wereld van het heilige en als het ware dood voor de ene wereld, waarin hij ook vertoeft.
De islamitische pelgrim hult zich eveneens in het wit. Hij draagt letterlijk een lijkkleed. Voor hem is het zelfs het enige kleed om de pelgrimszone rond Mekka binnen te kunnen gaan. En daarmee is hij voor een tijd in de andere heilige wereld, die van het bedevaartsoord. Een soortgelijke strikte grens tussen profaan en sacraal kan men ook ervaren in Lourdes, al vindt die geen uitdrukking in kleding. Van Lourdes kun je zeggen, dat – net als bij de pre-koloniale pelgrimage naar Mitla – het daar draait om het eindpunt en mínder om de weg. De kracht zit in de plek zelf. Daarentegen gaat het bij de pelgrimage naar Santiago niet om het doel, maar om de weg ernaartoe.
“In het dualistisch denkende westen hebben christelijke pelgrimages een doorlopende lijn van thuis naar een heiligdom, om dan korte tijd in dit ‘filiaal van de hemel’ te verblijven,” zo stelde Ineke Albers. Maar ook daar is sprake van een erna. Op zijn minst probeert iedereen het ervarene en beleefde bij thuiskomst vast te houden. In Santiago is een afbeelding te vinden, die daarnaar ook verwijst. Boven de westelijke ingang van de kathedraal aan het Praza das Praterías bevindt zich – boven de zuil tussen de twee deuren – in een cirkel een Christusmonogram. Daarin staan ook een Alpha en Omega, die aanduiden dat Jezus het begin en einde is. Maar in tegenstelling met de 12 afbeeldingen met de Alpha en Omega in de kathedraal zijn de Alpha en Omega hier van plaats verwisseld. We hebben hier wel het einde van onze weg bereikt, maar die is daarmee nog niet afgelopen. Op dit punt is zogezegd ‘Omega het begin, en Alpha het einde. We worden opgeroepen veranderd op weg te gaan en thuis te komen bij onszelf. Het doet mij denken aan het labyrint in Chartres. Daar loop je naar het centrum, het hemels Jeruzalem genoemd. Maar, als je dat hebt bereikt, moet je weer terug en hernieuwd, anders, het leven oppakken.
(dit artikel van mijn hand is ook gepubliceerd in “Jacobsstaf” nr. 126 van juni 2020, een uitgave van het Nederlands Genootschap van Sint Jacob)