Toen ik bijna zeven jaar geleden aan mijn fietstocht naar Santiago de Compostela begon, wist ik maar amper wat me allemaal te wachten stond. Natuurlijk had ik gezorgd voor een goede fiets en de nodige gidsen die mij de weg zouden wijzen. Natuurlijk had ik mij door ervaren pelgrims laten informeren en adviseren over wat raadzaam is en wat je beter niet kunt doen. Natuurlijk had ik hier in de kerk de pelgrimszegen gehaald en gebeden voor een voorspoedige pelgrimstocht.
“Dat je weg puur over rozen gaat, … of dagen zonder pijn en smart zijn, … dat wens ik je niet toe. … Maar wel is mijn wens dat je mag groeien in wie je bent met de gaven die God je gegeven heeft, … dat Hij je mag zegenen overvloedig en rijk.” Zo bad Harrie van Loon toen voor mij.
Pas toen ik op weg was, ontdekte ik gaandeweg wat het betekent voor een langere tijd van huis weg te gaan, dat het niet zo eenvoudig is me van de vertrouwde wereld los te maken en me over te geven aan wat zich aandient. Gaandeweg werd me duidelijk dat alles wat ik nodig heb, mij vanzelf toekomt en als het ware om niet gegeven wordt. Het vroeg wel bescheidenheid van mij en me niet laten voorstaan op mijn pelgrim-zijn.
Concreet betekende dat: tevreden zijn met een dak boven mijn hoofd, geen eisen stellen aan de accommodatie of aan comfort. Daarin zit het verschil tussen een toerist en een pelgrim. Een toerist wil alles naar zijn hand zetten, hij wil geen hotelkamer die niet helemaal voldoet, hij is tegen het vuil op straat, tegen het weer dat tegenvalt. Hij wil alsmaar een Zwitserleven-gevoel hebben. Een pelgrim daarentegen aanvaardt wat op zijn of haar weg komt. En ontdekt iedere keer weer dat zijn ontvankelijkheid weerklank oproept bij de mensen die hij tegenkomt. Ook zij zijn open, toegankelijk en behulpzaam.
Wie de lezingen van zojuist tot zich laat doordringen, proeft daarin dankbaarheid voor wat het leven geeft en bescheidenheid omtrent iemands plaats en kunde. In onze tijd is deze houding van ontvankelijkheid niet makkelijk aan te houden. In alles worden we aangespoord meer te consumeren: zorgen voor eten, voor brood op de plank. Alles te verzekeren, ons te wapenen tegen onverwachte voorvallen: Steeds te kiezen voor het zekere boven het onzekere. Het is moeilijk om een goede keuze te maken. Ga ik als toerist door het leven of als pelgrim?
In het evangelie wordt Jezus ook tot een keuze gedwongen. Ondanks zijn bevestiging bij de doop met de heilige Geest laat Hij zich op de proef stellen en testen wie hij werkelijk is. Ook Hij heeft dat nodig om zijn weg goed te kunnen gaan. Tot drie keer toe wordt Jezus voor een keuze gesteld. Een keuze over het eten en de economie, want daar gaat het om bij brood en brood op de plank. Een keuze om wie de macht heeft over mensen, over volkeren. Een politieke keuze in feite. Een keuze ook aan wie je je wilt overleveren, aan wie je je wilt toevertrouwen. De meest fundamentele relaties zijn hier in het geding. Drie keer moet Jezus kiezen. Wat doet Hem daarbij wel voor het ene kiezen en niet voor het andere? Waar kiest Hij telkens voor? Jezus kiest steeds voor de vrije weg. Die weg van de vrijheid is geen gemakkelijke weg, net als de weg van een pelgrim. Ze is veeleer avontuurlijk, onzeker, je weet niet wat er op je afkomt. Kiezen om slaaf te blijven en je bestaan door een ander te laten bepalen is in zekere zin gemakkelijk: je hoeft dan niet na te denken; er wordt voor je gedacht. Je krijgt immers een volledig verzorgde reis.
Jezus kiest voor een weg van vrijheid. Zo zijn zijn voorouders van onvrijheid naar vrijheid getrokken. Ze waren slaven, ze werden onderdrukt, ze waren niet vrij. Toen hebben ze Egypte kunnen ontvluchten. God heeft hen geleid. Maar de tocht ná de bevrijding, tot in het land van vrijheid, heeft veertig jaar geduurd. Waarom veertig jaar? Waarom zo’n lange tijd? Uiterlijk kan je wel vrij zijn, maar onvrijheid zit ook nog in je, tussen de oren. Het duurt een hele tijd voordat je innerlijk vrij wordt. Eigenlijk duurt dat een heel leven lang.
Tijdens zijn drievoudige keuze gaat Jezus van deze ervaring uit. Hij weet dat je niet vrij wordt als je je laat bepalen door allerlei materiële hebbedingetjes om je heen. Hij weet dat je slaaf kunt zijn binnen relaties, verslaafd aan sex. Hij weet dat je onderdrukt kunt worden door belangengroepen, door de politiek. Jezus kiest, vanuit de overtuiging, dat een mens niet van brood alleen leeft, maar veel meer van een verhaal dat draagt. Een mens leeft pas echt als hij in al zijn relaties de echte liefde toelaat, de liefde van God, en dan andere mensen liefheeft, met heel zijn wezen. Een mens is pas echt vrij als hij niet dictators achterna loopt, maar God als zijn Vader centraal stelt. Zoiets relativeert ieder gezag.
De vasten, de veertig dagen naar Pasen toe, is een tijd om na te denken over de keuzes die wij dagelijks maken. Maken ze ons onvrij of vrij? Wil ik als toerist of als pelgrim door het leven trekken? Wat heb ik nu echt nodig? De veelheid van frutseltjes en middeltjes, of gewoon een wat soberder en misschien zelfs milieuvriendelijker leefpatroon? Het gaat er echt niet om dat je niet mag genieten in je leven. Het gaat er veeleer om dat je weet waarom je de dingen doet zoals je ze doet.
Dit verhaal van de drievoudige keuze van Jezus geeft ons een handvat, een kompas voor ons dagelijks leven: wat heb ik echt nodig om te leven? Kan het met minder? Hoe bouw ik mee aan een vrijere samenleving zonder agressie, zonder zinloos geweld, zonder het heersen van de een over de ander? Hoe groei ik in liefde in mijn relaties? Hoe kan ik mij meer gedragen als pelgrim dan als toerist? De vasten is een tijd om vrijer te worden, om opnieuw te ontdekken wat ons tot vrijheid brengt, door onze aandacht meer te richten op de ander dan op onszelf, met Jezus als kompas.
Preek bij Deut.26,4-10 en Luc 4,1-13 op 16 en 17 feb. 2013