Een man te paard, die met zijn zwaard zijn mantel doormidden klieft en de helft overhandigt aan een zo goed als naakte bedelaar. De man te paard is de Romeinse militair Martinus (wij kennen hem in Nederland vooral onder de naam Sint Maarten). Het afgebeelde voorval – een duidelijk beeld van naastenliefde – zou zich hebben afgespeeld bij de poort van de stad Amiens. De nacht daarop krijgt Martinus een droom, waarin Christus verschijnt, gekleed met het mantelstuk. Hij vertelt aan Martinus: “Wat je gedaan hebt voor die bedelaar, heb je voor mij gedaan.” Martinus zit in deze afbeelding hoog te paard, verheven boven de arme. Toch heeft hij vanuit die positie oog voor de ‘mindere’. Daarmee is de grondhouding, die in alle verhalen over Martinus naar voren komt, geschetst.
Tijdsbeeld in eerste helft vierde eeuw
Door toedoen van keizer Constantijn de Grote (vaak hoog zittend op een paard afgebeeld!) is er in het westen van het Romeinse Rijk sinds 306 volledige godsdienstvrijheid. Dat betekent dat er voor het jonge christendom een hele wereld te winnen is op het Keltisch en Romeins heidendom. De kerk bestaat als instituut nog nauwelijks. In Rome begint men aan de bouw van de Sint Pieter. De leer van de kerk is nog nauwelijks in leerstellingen, dogma’s, gedefinieerd en de hiërarchie onder de geestelijkheid staat nog evenmin vast. In de zoektocht naar identiteit en aanhang groeit de onderlinge concurrentie tussen groeperingen die allemaal beweren, dat zij het juiste geloof aanhangen. Vooral op het platteland in het Gallië van de vierde eeuw is nog veel bekeringswerk te verrichten. Binnen dat kader komt Martinus naar voren.
Over het leven van Martinus
Hij moet rond 316 (of 336?) uit Romeinse ouders geboren zijn in het huidige Hongarije. Hij wordt Martinus genoemd, naar de Romeinse oorlogsgod Mars (= strijder). Op jonge leeftijd heeft hij al belangstelling voor de opkomende godsdienst, het christendom. Hij wordt net als zijn vader militair in dienst van het Romeinse leger en trekt op jonge leeftijd als ruitersoldaat naar Gallië. Daar laat hij zich op achttienjarige leeftijd dopen en verlaat hij een aantal jaren later het leger. Hij komt in contact met bisschop Hilarius van Poitiers (zie over hem Jakobsstaf nr 102). Met hem sticht hij in 361 in Ligugé bij Poitiers het eerste klooster in Frankrijk en van het hele westen. In dit klooster ligt de nadruk op ascese en missionering. Omdat Martinus overal rondtrekt om mensen tot het christendom te bekeren, is hij alom bekend. En vooral zeer geliefd vanwege zijn oprechte aandacht voor de medemens. In 371 wordt hij door de bevolking van Tours gekozen tot bisschop. Anderen, onder wie enkele bisschoppen, zijn tegen zijn benoeming vanwege zijn ‘verachtelijke optreden, vuile kleren en onverzorgde haren’. Ook als bisschop kiest hij voor eenvoud van leven. In plaats van in een bisschoppelijk paleis verblijft hij liever in het klooster, dat hij sticht in Marmoutier bij Tours. Vandaaruit zet hij ook zijn missiewerk voort. Daarbij blijft hij trouw aan zichzelf en zijn opdracht. Hij komt daardoor regelmatig in conflict met andere bisschoppen en met keizer Maximus in Trier. Hij doet niet mee met hun corruptie en politiek gekonkel. Terwijl de andere bisschoppen zich door de keizer laten inpalmen, blijft Martinus zich verzetten tegen diens bemoeienissen met geloofskwesties. Op 8 november 397 overlijdt Martinus in Candes, waar hij net een twist onder de geestelijken heeft weten op te lossen. Op 11 november wordt hij in Tours onder grote belangstelling begraven.
Bronnen over Martinus: een echte leerling van Jezus
Van Martinus is eigenlijk weinig met zekerheid bekend. Wat wij van zijn leven weten is te danken aan zijn tijdgenoot Sulpicius Severus (†ca. 420/25), die Martinus persoonlijk gekend heeft. Nog voor de dood van Martinus beschrijft hij al diens leven, zijn idealen en daden in de Vita Sancti Martini. Sulpicius wil laten zien hoe heilig Martinus was. Hij laat hem naar voren komen als een man die gezag uitstraalt, maar die ook nederigheid kent. Met die eigenschappen maakt hij Martinus tot een man van God, een brenger van het christelijk geloof. En als iemand, die zijn leven lang strijdt tegen de duivel en die beschikt over genezende krachten. Hij is dus bepaald niet objectief. Zijn hele boek heeft maar één boodschap: Martinus is een echte leerling van Jezus. Evenals de apostelen destijds is Martinus door Jezus zelf uitgekozen om het evangelie te verkondigen onder de heidenen. De boodschap van Sulpicius is als het ware: “Met Martinus zijn de tijden van het evangelie in ons midden teruggekeerd.” Martinus wordt gezien als de grondlegger van het christendom in Frankrijk en krijgt de bijnaam ‘apostel van Frankrijk’.
Wonderdoener en volksheilige
Dat Martinus vanaf de vroege middeleeuwen is uitgegroeid tot een van de meest populaire heiligen, is ook te danken aan het in die periode wijd verspreide boek van Gregorius van Tours (538-594). Deze bisschop van Tours heeft zowel in zijn Historiae als in zijn Libri IV de virtutibus sancti Martini episcopi vooral de wonderkracht van de heilige na diens dood beschreven.
Uit deze beschrijvingen stammen de legenden over Martinus. Ze verhalen o.a. over hoe hij het leger verlaat, doden ten leven wekt, bisschop wordt, een verlamd meisje geneest, twee bezetenen bevrijdt, een melaatse begroet, bij de keizer aan tafel tijdens het maal de drinkbeker aan zijn metgezel overhandigt in plaats van aan de keizer, goed en kwaad onderscheidt, een genezing verricht bij de overbrenging van zijn lijk, en over de strijd die na de dood van Martinus oplaait tussen Poitiers en Tours.
Martinus wordt beschouwd als de eerste heilige niet-martelaar. Hij is een echte volksheilige: een weldoener die uiterst sober leefde en tolerantie predikte, in tegenstelling tot de praalzucht van andere bisschoppen. Al snel na zijn dood komt de verering op gang. In 650 wordt hij door het Vaticaan heilig verklaard. In de 7e eeuw wordt er in Tours een nieuwe basiliek aan hem gewijd. In zijn nog bestaande graf ligt vandaag de dag nog slechts een enkel botstuk. De overige botten werden verkocht ter verering als relikwie (onder meer in de Dom van Utrecht). Feit is dat het maar weinig heiligen is gelukt om zo veel indruk te maken.
Cappella
Dat de verering van Martinus zich na zijn dood snel verspreidde blijkt ook uit het volgende: Zijn halve mantel (in het Latijn ‘cappa’, verkleinwoord ‘cappella’) werd een reliek. Men geloofde graag dat het dezelfde mantel was die hij destijds met de arme man van Amiens had gedeeld. Het kledingstuk genoot dan ook een grote verering. Als
de Frankische koning ten strijde trok, nam hij Martinus’ mantel als een kostbare reliek mee in de hoop dat deze hem de overwinning zou brengen. Tot de nalatenschap van Martinus behoort daardoor ook het woord ‘kapel’. De ruimte in Tours waarin zijn mantel werd bewaard ging al gauw ‘cappella’ heten en de bewaker de ‘cappellanus’. ‘Kapel’ of ‘chapelle’ werd sindsdien het woord voor ‘devotieplaats’ of ‘bedehuisje’.
Verstopt in een ganzenhok
Martinus wordt op verschillende manieren afgebeeld. Naast de meest bekende afbeelding van hem als Romein in harnas zien we hem ook als bisschop (soms met een bedelaar aan zijn voeten). Ganzen of zwanen komen ook vaak voor. Zij verwijzen naar het pluimveehok waarin hij zich had verscholen. Volgens een overlevering vond hij zich niet waardig genoeg voor het ambt van bisschop en verstopte hij zich in een ganzen- of zwanenhok. Maar toen zijn aanhangers hem gingen zoeken, gingen de ganzen te keer waardoor zijn schuilplaats ontdekt werd. Zo kwam het dat hij alsnog tot bisschop gewijd kon worden.
In glasramen in de kathedraal van Tours worden verschillende (hierboven genoemde) verhalen over Martinus uitgebeeld. Zo ook op steenreliëfs uit 1890 in de Pandhof grenzend aan de Utrechtse Domkerk. Zijn bisschoppelijke statuur in de San Martin in Fromista is daar voor de hand liggend. Maar meestal zien we hem in de mantelscène. Opvallend is de 16e-eeuwse geschilderde afbeelding in een praalgraf in de crypte onder de basiliek van Sint Eulalia in het Spaanse Mérida. In de naar hem genoemde kathedraal in Ourense komt de mantelscène wel vier keer voor, waarvan één keer op een heel bijzondere plek, namelijk bovenin de ‘Portico de la Gloria’. Natuurlijk ontbreekt hij niet bij de ingang van de naar hem genoemde abdij in Ligugé.
Beschermheilige van dronkaards en geheelonthouders
De betekenis en uitstraling van Sint Martinus blijkt ook uit de naamgeving aan veel dorpen en kerken. Er zijn – om enkele getallen te noemen – in Frankrijk meer dan 1600 kerken en kapellen naar hem genoemd, in Spanje meer dan 300, in België meer dan 200 en in Nederland ruim 100.
Sint Martinus is de patroon van Frankrijk en Hongarije. Ook is hij beschermheilige van Utrecht sinds Willibrord de eerste kerk aan hem toewijdde. Het wapen van die stad (een rood-wit schild) zou verwijzen naar de rode kleur van de mantel en de witte kleur van de onderrok van de heilige, die tevoorschijn kwam toen hij de helft van zijn mantel had afgestaan aan een bedelaar. Ook FC Utrecht hult zich in dezelfde kleuren.
Sint Martinus is ook de beschermheilige van de stad Groningen (Martinitoren). Ook de stad Tours in Frankrijk heeft Sint Martinus als schutspatroon. De stad is startplaats van één van de vier pelgrimsroutes naar Santiago de Compostela, de Via Turonensis.
Daarnaast is Sint Martinus patroon van soldaten, cavaleristen, ruiters en ridders; van hoef- en wapensmeden; van wevers, ververs, kleermakers, ceintuurvlechters, handschoenenfabrikanten, hoedenmakers, borstelbinders en kuipers; van herders, molenaars, wijnbouwers, waarden en kasteleins en van hoteliers; van stadsomroepers; van reizigers, armen en bedelaars; van gevangenen; van dronkaards (mits bekeerd) en geheelonthouders; van huisdieren, paarden, ganzen. Hij wordt aangeroepen tegen oogaandoeningen, slangenbeten en de huidziekte roos. Ook wordt zijn voorspraak gevraagd voor het groeien van een goede oogst.
St-Maartensvasten en Sint-Maartensvuren
De feestdag van Martinus valt op 11 november. Vanaf 480 liet Sint Perpetuus van Tours op die dag de advent, St-Maartensvasten, beginnen. Deze 40-daagse vasten van Martinus (later vervangen door een advent van vier weken) duurde van 11 november tot Epifanie (acht weken minus de zaterdag en zondag). Om zich op die vasten voor te bereiden at men in de daaraan voorafgaande dagen gans en werd er nog eens flink gedronken. Het gebruik is een kerstening van de Germaanse herfst- en oogstfeesten, waarbij op deze dag de nieuwe wijn gedronken werd en het vee geslacht. Dit gebeurde met lofliederen en vreugdevuren ter ere van Wodan. De Sint-Maartensvuren herinneren daar nu nog aan. Carnavalsverenigingen openen op deze dag, de elfde van de elfde (tweemaal het gekkennummer) het carnavalsseizoen.
(dit artikel van mijn hand is ook gepubliceerd in “Jacobsstaf” nr. 107 van september 2015, een uitgave van het Nederlands Genootschap van Sint Jacob; de door mij gemaakte foto’s zijn achtereenvolgens afkomstig uit Utrecht, Fromista, Mérida, Ourense en Lilugé)