Beste Thomas,
Wat ben ik blij dat de evangelist Johannes zo’n 70 jaar
na de dood van Jezus in zijn verschijningsverhalen
nog zoveel aandacht aan jou heeft geschonken.
Hij had ook kortweg kunnen schrijven dat alle leerlingen
rotsvast overtuigd waren van Jezus’ verrijzenis.
Maar nee, hij laat ons zien dat geloven niet zo eenvoudig is.
En jij bent daar een duidelijk voorbeeld van.
Ik heb met jou te doen, als ik zie hoe men in het verleden
nogal negatief over jou heeft gedaan.
Er is zelfs een gezegde over jou:
‘Wat ben jij een ongelovige Thomas!’
Dat negatieve paste goed bij de kerk
die we nog geen eeuw geleden kenden.
Je mocht geen vragen stellen, je mocht niet twijfelen.
Je moest geloven, enkel en alleen omdat de pastoor,
de bisschop of de paus het zo vertelde.
Ook vandaag zijn er nog mensen en kerkleiders die zo denken.
Geloven is dan iets aannemen op gezag van een ander.
Beste Thomas, ik begrijp wel dat je zo snel na de kruisiging
– het is pas de eerste dag van de week, zondagavond, –
dat je nog geen drie dagen na die vreselijke gebeurtenis
dat beeld van die gekruisigde nog niet kunt wegpoetsen.
Als een dierbaar iemand sterft, dan kost het mij ook moeite
om dat te accepteren en te verwerken,
en om te wennen aan deze afschuwelijke werkelijkheid.
Er zijn zelfs mensen die niet aan acceptatie toekomen,
zolang ze het lichaam van hun overledene niet hebben gezien.
En bij jou was dat blijkbaar niet anders.
Dat wilde Johannes duidelijk maken
en niet jou negatief afschilderen als een ongelovige.
Hij wist maar al te goed dat geloven niet gemakkelijk is.
Natuurlijk kun je het Onze Vader van buiten leren,
of de geloofsbelijdenis.
Je kunt elke week naar de kerk gaan en trouw de bijbel lezen.
En als alles je voor de wind gaat, als je gezond bent,
gelukkig getrouwd en je kinderen het goed maken,
dan kun je wel geloven in de goedheid van God.
Maar, o wee, als je een lief mens verliest aan de dood,
als er iets met je kinderen gebeurt,
als je ernstig ziek wordt, als je je werk niet meer kunt doen.
Als ik daaraan denk, beste Thomas, kan ik me voorstellen,
hoe jij je gevoeld moet hebben, toen daar in dat huis.
Jij kon, wilde niet om het lijden heen.
Je kon niet doen alsof Jezus niet aan het kruis geslagen was,
gemarteld en gedood.
Je moest eerst zijn kapotte handen zien, zijn gewonde zijde.
Je kon niet doen alsof er geen lijden is in het leven.
Geloven in opstanding, in licht dat sterker is dan duisternis,
in leven dat sterker is dan de dood,
zulk een geloven is niet gemakkelijk en zal nooit gemakkelijk zijn.
En toch waren jouw twijfel, vragen en ongeloof niet het laatste.
Je hebt je hart kunnen openstellen,
de dichte deuren van je twijfelende hart geopend
en Jezus binnengelaten, die je toezegde: ‘Vrede zij met jou!’
Is dat geen wonder dat je, ondanks alle duisternis,
toch licht in je leven kan laten doordringen?
Die wonderen zie ik ook me heen gebeuren.
Zo hoorde ik laatst het verhaal van een vrouw,
van wie op één en dezelfde dag
een zoon een zeer ernstig ongeluk kreeg en een kleinkind stierf.
Zij was altijd zeer actief geweest in de kerk en zong in het kerkkoor.
Maar na die tragedie kon ze dat allemaal niet meer.
“Hoe kan ik zingen van Gods goedheid,
als Hij dit soort dingen laat gebeuren”, zei zij.
Toch heeft zij haar kerk weer teruggevonden, haar koor,
en ontdekt dat ze het niet helemaal alleen hoeft te doen,
Dat er mensen zijn die luisteren naar haar verdriet,
en haar steunen en dragen.
Ik zie overal om me heen mensen, die een groot verlies
hebben geleden en die toch weer opnieuw zin vinden in het leven.
Beste Thomas, jij en je maten hebben zich
er toch maar goed doorheen geslagen.
Door jullie harten, ogen en oren te openen
hebben jullie de opstanding van Jezus mogelijk gemaakt.
En hebben jullie je laten voortdrijven door zijn Geest,
die Jezus over jullie uitblies,
toen Hij jullie opdroeg elkaar te vergeven.
Wij bidden dan ook dagelijks in het Onze Vader:
‘Vergeef ons , zoals wij anderen vergeven …’
Dat vergeven dat Hij zo vaak aan mensen had gedaan,
dat Hij er ruzie over kreeg met de joodse Schriftgeleerden.
Is het waar, beste Thomas, dat jullie trouw bleven
aan het gemeenschappelijk leven en ijverig waren
in het breken van het brood en het gebed, zoals Lucas schrijft?
Hoe kan het dan dat we daar vandaag zo weinig van terugzien?
We bidden toch ook in het Onze Vader om ons dagelijks brood.
Of zien we niet waar het werkelijk om gaat?
Staren we ons blind op aantallen gelovigen en op kerkbezoek
en zien we niet hoe overal mensen brood breken met elkaar
in een of ander huis en samen hun voedsel genieten
in blijdschap en eenvoud van hart?
Zou daarin niet de redding zitten,
die Jezus ons door zijn opstanding heeft gebracht?
Ik bid dat wij – net als jij gedaan hebt, Thomas –
niet goedgelovig aannemen wat we zien
of wat ons wordt voorgespiegeld,
maar de juiste vragen leren te stellen.
Ik vertrouw erop, dat Jezus ons met zijn Geest inspireert
en ons aanzet tot aandacht voor de naaste die ons nodig heeft.
Dan werken we aan een nieuwe aarde,
waar vrede is voor iedereen
en het Rijk Gods aan het licht kan komen.
Preek bij Hand.2,42-47 en Joh.20,19-31 op 30 april en 1 mei 2011